Lupicinus van Condat
Lupicinus zocht met zijn jongere broer, Romanus, het leven van een kluizenaar. Ze beklommen de rotsen van het Jura-gebergte en vonden er in de bossen een geschikte plek in de streek van Joux, waar ze leefden van bessen en wilde planten. Ze zaaiden er graan en begonnen er groenten te kweken. Na korte tijd echter gaven ze dit leven op en daalden terug af naar de bewoonde wereld. Onderweg vonden ze onderdak bij een arme vrouw, aan wie ze vertelden wat zij tevergeefs hadden nagestreefd. De vrouw kende echter geen genade, maar verweet hen de hand aan de ploeg te hebben geslagen en het werk niet te hebben afgemaakt. Diep beschaamd keerden ze naar de bergen terug. Het gezaaide graan was er ondertussen opgeschoten, ook de groenten waren aan het groeien. Spoedig bleek dat ook andere mannen dit leven wilden delen en hun aantal groeide gestadig, zodat niet alleen, na het ontbomen van de grond, op de oorspronkelijke plek de abdij van Condat werd gebouwd, maar dat ook andere kloosters werden opgericht in Lauconne en Roumainmoutier. Alle kloosters stonden onder de leiding van abt Lupicinus.
Op hoge leeftijd, trok hij naar Genève, waar Koning Chilperic verbleef, om er te pleiten voor een stam uit de Jura. Een Bourgondische senator heerste als een tiran over deze stam, die hem in slavernij diende. Lupicinus kreeg gelijk en verwierf bovendien voor het klooster het vruchtgebruik van verschillende landerijen.
Hij is gestorven rond het midden van de 5de eeuw.
|